Leerlingen van Edward

Toine vd Hoogen

oine van den Hoogen (1947) is hoogleraar Theorie van religie, ethiek en cultuur aan de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen.

Zijn leeropdrachten zijn fundamentele theologie en religie en maatschappijtheorie. Hij is tevens hoogleraar Economie en Religie aan de Faculteit der Managementwetenschappen. Onlangs verscheen zijn A Taste of God. On spirituality and reframing foundational theology’ (LIT Verlag, Münster/Zürich, 2011). Toine van den Hoogen is promovendus van Edward Schillebeeckx.

Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-2009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.

De Edward die ík heb leren kennen, was niet die van de eerste foto’s uit de tijd dat hij overging van Vlaanderen naar Nederland, nog in wit habijt met zwarte kappa. Het was een inmiddels internationaal doorgebroken theoloog – deskundige bij het Tweede Vaticaans Concilie, raadgever van de Nederlandse Bisschoppen, in het onderwijs op de faculteit menig keer vervangen vanwege een buitenlandse college-tour – een beminnelijk en altijd glimlachende (met brede mond!) professor die je in de colleges op maandagochtend steeds begon toe te spreken in een overvolle collegezaal met: dus….

Hij had een groot deel van het weekend en van de nacht ervoor gelezen en gestudeerd, citeerde altijd wel een boek dat pas drie weken oud was, en ging eigenlijk met zijn college door in de lijn van deze werkzaamheden. ‘Dus…’ Met een beetje nasale stem.

Keurig in het pak zat hij, gebracht met de taxi, want hij fietste niet en kon niet autorijden. Maar zonder enig professoraal ‘bravour’. En als je werkcolleges had op het Albertinum, schonk hij – dan natuurlijk in habijt – na afloop in de keuken een groot glas bier voor ons.

Toen hij – veel later met pensioen en levend in een kleine dominicaanse gemeenschap in Nijmegen – oud was geworden, hoorde ik dat hij veel plezier had gevonden in werkzaamheden in de keuken en het huishouden. De oude regel die de magistri van de orde daarvan vrijstelde, was mét het Albertinum kennelijk verdwenen. En Edward, die zich nooit op voorrechten beriep maar ‘gehoorzaam’ zulke oude regels in zijn leven volgde, deed nu ook de afwas.

Hij was een van die vele priesters en religieuzen die ik heb mogen leren kennen die het kloosterlijke en ook het celibataire leven op een heel natuurlijke wijze in zijn lijf en leden een plaats gegeven had. Misschien was hij mede daarom wel zo onafhankelijk.

Hij was iemand die ook trouw was in zaken waarmee hij geen ophef zou maken. In Reusel (een dorp in de Brabantse Kempen dat later nog op de kaart kwam vanwege de ‘homo-rel’) was hij uitgenodigd voor een lezing en aan zulke verzoeken voldeed hij bijna altijd. Maar hij had dit zelf afgesproken en was het vergeten.

Toen men hem vroeg of hij op een later moment alsnog wilde komen, is hij zonder dralen gegaan. Het parochiezaaltje was te klein. Nooit hebben die mensen zijn boeken gelezen. Maar iedereen had het gevoel dat hij woorden verschafte aan wat vele gelovigen wilden uitspreken en bespreken in de kerk. Ook daar – en niet alleen in de concilie-aula in Rome – was hij een volop kerkbetrokken theoloog. De Kerk was een passie voor hem en hij droeg dat aan ons over.

Zijn boeken heb ik allemaal verslonden, en ben ze nog beter gaan verstaan doordat ik later bij hem gepromoveerd ben bij hem op het werk van zíjn leermeester in de theologie, de Franse theoloog Marie-Dominique Chenu. De studies over hermeneutiek, en het eerste en vierde deel van zijn eerste Jezus-boek hebben me lang ‘aangestuurd’ in mijn loopbaan als theoloog.

Toch lees ik ze nooit meer. Misschien wel omdat het model van hermeneutiek dat hij in zijn afscheidsrede schetste, inhoudt dat er geen vaststaand midden in de theologie mogelijk is, juist vanwege de religieuze dynamiek die christelijk geloven kent en vanwege het onophoudelijk vragen dat theologie zo fascinerend maakt. Dus…

Toen ik later mijn tweede boek, dat handelt over over hedendaags idioom als taal van God, gereed maakte en hem vertelde dat ik me afvroeg of de titel niet zou moeten luiden: ‘Ernstige lichtzinnigheid’, antwoordde hij meteen dat hem ‘Lichtzinnige ernst’ beter leek. Het werd toch ‘Ernstige lichtzinnigheid’. Want er is geen vaststaand midden (meer).

Toine van den Hoogen