d Willems o.p. (1926) is emeritus-hoogleraar in de dogmatiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen
Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-12009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.
Wat is uw dierbaarste herinnering aan Schillebeeckx?
Mijn dierbaarste herinnering aan Edward is een gesprek met hem tijdens zijn laatste ziekteperiode. Zoals meestal kwamen ook in dat gesprek allerlei ‘theologische’ onderwerpen ter sprake. Maar als vanzelf werden ze omfloerst door zijn ervaring van een naderend einde. Ook toen bleef hij hoopvol. Zijn Vlaams-positieve kijk op het leven die hij ook in Nederland altijd uitstraalde bleef hem bij. Ook toen: geen vrees maar rust en een kinderlijk vertrouwen
Leest u zijn werk nog wel eens? Wat is uw favoriet?
Ik lees hem niet zo dikwijls meer. Favoriet blijft voor mij: ‘Jezus, het verhaal van een levende’ uit 1974.
Onlangs heb ik nog met genoegen gelezen in ‘Theologische uitdagingen voor dominicanen’. Dat is de gestencilde tekst van een lezing in Kortenberg op 30 mei 2003, met een nog altijd actuele epiloog. Het slot is kenmerkend. We staan, zegt hij, in deze tijd van secularisatie voor een religieuze worsteling. Daarin ‘dienen we ons bewust te blijven van onze dominicaanse levensopdracht, die père Lacordaire schitterend heeft verwoord: ‘notre présence à Dieu et notre présence au monde’, in het vaste besef dat de levende God een ‘God van mensen’ is: Deus humanissimus. Ik blijf gelovig optimistisch!’
Deze tekst had – zoals meerdere teksten van Edward – een aanzienlijke wordingsgeschiedenis. Die begon met een lezing voor het Albertinumgenootschap op 15 febr. 2001 in Nijmegen. In gewijzigde vorm werd dit verhaal gepubliceerd in Tijdschrift voor Theologie 2002, nr.1, p.15-34.
Welk inzicht van Schillebeeckx heeft u het meest gevormd?
Dat dateert al van lang geleden en gaat eigenlijk over zijn positieve kijk op de secularisering. Dat was destijds nieuw en bevrijdend. Maar gaandeweg heeft hij mij en anderen tegelijk óók duidelijk gemaakt, dat die bevrijdende visie op de moderne secularisering bijgestuurd moest worden door een kritische reflectie.
Wij zijn geen absolute heer en meester van de schepping en onze samenleving is voor ons ook niet eindeloos ‘maakbaar’ al suggereert de moderniteit dat. Dit besef van onze eindigheid, geactiveerd door ingrijpende ‘contrastervaringen’ (een term die in bepaalde periodes vaak in teksten van Edward opduikt), ligt ten grondslag aan onverwachte verwijzingen naar ‘mystiek’ in zijn werk. De contrastervaringen heten dan (onder verwijzing naar Johannes van het Kruis, Hadewijch en Ruusbroec) een ‘duistere nacht’.
Welke vraag van nu zou u graag nog eens met hem besproken hebben?
De huidige periode wordt gekenmerkt door een drastisch toegenomen kerkverlating, zeker in Nederland en Belgie. Hoewel Schillebeeckx in zijn werken niet uitvoerig en systematisch op het thema ‘kerk’ is ingegaan zou vanuit onze actuele situatie toch daarover een voor de hand liggende vraag kunnen worden gesteld: Hoe kan het instituut ‘kerk’ zodanig effectief gevitaliseerd worden, dat de heilsboodschap van het christelijk geloof door die kerk niet verduisterd wordt maar spontaan aantrekkelijk kan worden doorgegeven aan de huidige maatchappij?
Iets anders geformuleerd: hoe kan het ons lukken het christelijk geloof niet vooral als een door een ambtelijke autoriteit voorgeschreven leer, maar eerder als een persoonlijke en gezamenlijke ervaring te herkennen en door te geven?