an 31 augustus tot 21 september wordt in Rome het generaal kapittel gehouden van de orde der dominicanen. Een eerbiedwaardig instituut, democratisch sinds den beginne en met een lange geschiedenis van zoeken naar een goed werkende vorm van democratie.
Tot de vroegste Middeleeuwse democratische experimenten behoorden die van de stadstaat Florence. Daar kende men consuls, gekozen door het een groep machtige burgers (het ‘parlamentum’) en belast met de verdediging van de stad. Rond 1200 werden recht en orde bewaakt door de ‘podestà’, de voornaamste magistraat die verantwoording schuldig was aan verschillende raden.
In de ontwikkelende stad kregen de gilden steeds meer te zeggen. De burgers organiseerden de ‘popolo’, waarbij de machtigste gilden in het Florentijnse economische leven waren betrokken. Maar de vertegenwoordigende structuren om de economische belangen veilig te stellen, werden steeds ingewikkelder. Partij- en klasseverschillen werden niet overbrugd en na de veertiende eeuw werd de stad weer een dictatuur.
Dominicus (de afbeelding stamt uit de veertiende eeuw) ontwikkelde, in Zuid-Frankrijk en snel ook elders, een gemeenschap bedoeld om een radicale verandering in de maatschappij te bewerkstelligen.
Bewogen door de succesvolle ketterse bewegingen in Zuid-Frankijk, maar meer nog door de wens om van de opkomende stedelijke cultuur ook een spirituele cultuur te maken, vestigde Dominicus een nieuwe religieuze orde.
Kenmerkend voor zijn nieuwe beweging was de nadruk op het evangelie en een leven van armoede, wetenschap en gebed, zonder zich definitief ergens te vestigen, zoals de monniken deden.
In feite trachtte Dominicus het christelijk leven voor de leken – die in de twee voorafgaande eeuwen over het hoofd waren gezien bij de hervormingen in het monastieke en kerkelijke leven – te doen herleven.
Regel en Constituties
Na de pauselijke goedkeuring in 1216 werden de dominicaanse constituties de basis van de orde. De bedoeling was om een democratische regel op te stellen, waardoor men zowel centraal kon besturen als lokaal kon inspelen met de mogelijkheden ter plekke. Deze constituties kregen vorm tussen 1228 en 1360 en baseerden zich op de aloude regel van Augustinus.
De constituties gaven structuur aan een bestuursvorm die, zeker voor die tijd, opvallend democratisch was. Zo werden de bestuurders voor een beperkte periode gekozen door degenen die bestuurd werden, en was gelijkheid tussen broeders de norm van het communiteitsleven.
Democratie
Voorrang werd bepaald door het aantal jaren waarop men lid was van de orde, promotie door bekwaamheid. De bestuurders waren verantwoording schuldig aan het kapittel dat hen koos. Kapittels op alle niveaus waren representatief, omdat ze het resultaat waren van verkiezingen. Goedkeuring vond plaats door stemming en het tellen van de hoofden.
Er waren drie bestuursniveaus: het plaatselijke klooster, het provinciale kapittel en het algemene kapittel. In elk huis bestuurden een gekozen prior en een kapittel, op basis van Regel en constituties. De provinciaal en het provinciaal kapittel werden gekozen door de priors van de kloosters en twee afgevaardigden van elk klooster. In het schema van Dominicus was de uiteindelijke macht overgedragen aan het algemeen kapittel en de Magister.
Tot 1370 was er jaarlijks een algemeen kapittel, daarna iedere twee of drie jaar. Sinds 1561 is er elke drie jaar een kapittel, zij het niet steeds in dezelfde samenstelling. Dit jaar is er het grote kapittel, voor provinciaal oversten en hun socii (medebestuurders). Tijdens deze vergadering wordt de magister gekozen, het hoofd van de orde.
Drie jaar later is er een generaal kapittel gehouden voor diffinitoren: broeders die door hun eigen provincie zijn afgevaardigd. Weer drie jaar later vindt het generaal kapittel voor provinciale oversten plaats. Daarna begint de cyclus opnieuw.
Traditie en actualiteit
Dominicus was niet zozeer geïnteresseerd in representatie, maar veeleer in flexibiliteit en bestuurbaarheid. Hij wilde bewaking tegen willekeurige macht, maar ook tegen overhaaste veranderingen. Dominicus wilde een orde die gevoelig bleef voor de tijd en trouw aan een missie.
Zowel de Florentijnse als de dominicaanse wetgeving van de dertiende eeuw bevatten elementen die moderne democratische staten nog steeds kennen. Kern daarvan is het inzicht dat bestuurlijke macht en autoriteit altijd beperkt moeten zijn om effectief te zijn voor het algemeen welzijn en niet voor persoonlijke of partijbelangen.
Bovendien bevat het de wetenschap dat belangen in de maatschappij vertegenwoordigd moeten worden. Voor onze tijd geeft dit het besef dat persoonlijke verantwoordelijkheid en gemeenschappelijke activiteit wezenlijk met elkaar verbonden zijn.
Op basis van informatie van IDI – aangereikt door zr. Bep van der Wilk o.p.