p 4 augustus 2004 overleed de begaafde, veelzijdige maar ook omstreden pater Jan van der Ploeg. Marit Monteiro schreef onderstaande tekst voor het bulletin van de dominicanen en het biografisch woordenboek van Nijmegen.
Kort na het overlijden van pater J.P.M. van der Ploeg werd mij gevraagd een lemma over hem te schrijven voor de Nijmeegse biografieën, een biografisch woordenboek van Nijmegen, onder auspiciën van het plaatselijk historisch genootschap Numaga. Een leven in 550 woorden, luidde de opdracht. Een onmogelijke opgave – al helemaal voor deze begaafde, veelzijdige maar ook omstreden man.
Omwille van de beperkte ruimte zijn wapenfeiten in zijn leven als zijn lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen achterwege gebleven. Datzelfde geldt voor goede én ambivalente herinneringen van jongere medebroeders aan Van der Ploegs lessen in de theologieopleiding: een uitstekend, want scherpzinnig docent, maar ook een rechtlijnig man, hetgeen onderlinge contacten in toenemende mate ging belasten.
Ook de herinneringen aan hem zullen zeker door dat laatste gekleurd zijn, wat het schrijven van een biografisch portret bemoeilijkt. Ook onvermeld is gebleven de betekenis die hem welgezinden toekenden aan zijn sterfdag. Volgens de oude Romeinse kalender was 4 augustus het feest van Sint Dominicus. In de nieuwe kalender is deze ordestichter vier dagen opgeschoven, ten gunste van de goede herder par excellence, de pastoor van Ars. Ieder denke daar het hare en het zijne van, pater Van der Ploeg op eigen wijze gedenkend en hem de eeuwige vrede toewensend.
Ploeg o.p., Johannes Petrus Maria van der (kloosternaam: Servatius)
(Nijmegen 04-07-1909 – Nijmegen 04-08-2004) dominicaan, taalkundige en theoloog; hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN).
Na het afronden van de HBS in zijn woonplaats Maastricht in 1925 studeerde Jan van der Ploeg Latijn ter voorbereiding op het seminarie. In september 1926 trad hij in bij de dominicanen te Huissen. Na het noviciaat en de interne filosofieoplèiding in Zwolle studeerde hij theologie in het dominicaanse studieklooster Le Saulchoir, toen gevestigd in Kain-La Tombe (B.), waar hij in 1932 priester werd gewijd.
In 1934 promoveerde hij in Rome in de theologie. Op zijn dissertatie werd aangemerkt dat hij te veel protestantse theologen met instemming had aangehaald. Rond zijn theologische rechtzinnigheid rees daarom enige twijfel. Wie zich buiten de in de geloofsleer verankerde theologie waagde, riep de verdenking van ‘modernisme’ over zich af. Misschien verklaart dit incident mede waarom Van der Ploeg zich van een vernieuwende wetenschapper tot strenge hoeder van de kerkelijke orthodoxie ontwikkelde.
In 1946 volgde een tweede promotie, in de bijbelwetenschap. Vier jaar later werd hij magister in de theologie, de hoogste academische graad binnen de dominicanenorde. Dit gebeurde in de kapel van het Nijmeegse Albertinum, waar Van der Ploeg lang heeft gewoond. In 1951 volgde zijn benoeming tot hoogleraar exegese van het Oude Testament en Hebreeuws, in 1956 uitgebreid met Syrisch. Hij groeide uit tot een expert van wereldformaat in de semitische talen.
Dat hij in 1947 de waarde en betekenis van de papyrusfragmenten gevonden te Qumran, bekend als de Dode-Zeerollen, niet onderkende, overschaduwde zijn loopbaan. Amerikaanse geleerden oogstten wereldfaam met deze geschriften. Een tweede schaduw wierp het boek dat hij in 1940, kort vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, had gepubliceerd: Het Joodsche vraagstuk. Op de antisemitische strekking ervan vestigde Vrij Nederland in 1980 de aandacht. Van der Ploeg was net bij zijn emeritaat geridderd wegens zijn verdiensten. Hij ontkende antisemiet te zijn en weigerde afstand te nemen van genoemd boek.
Vanaf 1965 kwam zijn leven vrijwel volledig in het teken te staan van de bestrijding van ‘ketterse’ invloeden in de Nederlandse katholieke kerk. In het uiterst behoudende tijdschrift Confrontatie viel hij vertegenwoordigers van de nieuwe theologie aan, die zich volgens
hem niet naar de geloofsleer richtten. Fel verzette hij zich tegen de Nieuwe Katechismus (1966); in 1983 publiceerde hij Ik geloof, volgens sommigen als alternatief voor genoemde catechismus. Tussen 1971 tot 1987 nam hij in het grotendeels door hem volgeschreven Nederlandse Katholieke Stemmen de bisschoppen, paus Paulus VI en zijn medebroeder en collega-theoloog Edward Schillebeeckx weinig fijnzinnig op de korrel. Zijn rol in de affaire Schillebeeckx, die zich in Rome meermaals moest verantwoorden voor zijn theologische opvattingen, belastte de verhoudingen met zijn medebroeders. In 1970 besloot Van der Ploeg op zichzelf te gaan wonen. Voor geestverwanten bleef hij tot op hoge leeftijd een baken in een gedeelde afkeer van moderniteit en modernisme.
Literatuur
J.P.M. van der Ploeg en W.C. Delsman, Von Kanaan bis Kerala: Festschrift für Prof. Mag. Dr. Dr. JP. M. van der Ploeg (…) (Kevelaerl Neukirchen-Vluyn 1982) (met bibliografie); J.P.M. van der Ploeg, Het joodsche vraagstuk: een maatschappelijk probleem (Hilversum 1940); idem, Vondsten in de woestijn van Juda 1974; idem, The Christians of St. Thomas in South India and their manuscripts (Bangalore 1983).
Marit Monteiro