ie was ik eigenlijk? Wie ben ik? Wat heb ik in mijn leven gedaan en bereikt? Deze vragen kwamen sterk in Frans op, toen hij afgelopen jaren zijn krachten voelde minderen. Dat vertelde medebroeder Jozef Essing donderdag bij de uitvaart van Frans Simons o.p.
Als je je krachten voelt minderen, dan verzamel je wat er speelde en wat er in je is omgegaan; dan peil je naar de ziel ervan; om het dan in handen te leggen van Hem die ons bestaan draagt: Hier ben ik.
Het werd een welhaast klassieke voorbereiding op de tocht naar de overkant die wij niet kunnen zien. Uitgeschreven in een gebed lag het op zijn bureau.
Gij Dragende, die me het leven schonk en alles wat me vreugde gaf,
vaak bedolven onder fysiek en psychisch lijden, Ik dank U.
Ik vertrouw op uw Belofte, Gij die licht en Liefde zijt:
als er één is die barmhartig is, dan zijt Gij het!
Tegelijk waren die vragen – Wie was ik eigenlijk? Wie ben ik? – niet nieuw. Van jongs af ging niets vanzelfsprekend in zijn leven, getekend als het was door lijfelijk ongemak. Wij dragen de schat in aarden potten, schrijft de apostel Paulus; daar wist Frans alles van.
Zijn leven lang heeft hij geworsteld met fysiek en psychisch lijden dat hem duidelijk beperkingen oplegde. Dit zat hem ook in de weg, als hij moest omgaan met botsingen van overtuigingen en karakters, met de spanningen die in het pastoraal overleg met collega’s en medewerkers kunnen voorkomen. Kiezen wij de weg die wij gaan, of kiest de weg ons? Deze woorden op de overlijdensannonce waren hem op het lijf geschreven
Kracht in zwakte
Wellicht verklaart dit zijn opvallende aandacht voor mensen wie het niet voor de wind ging. Zij voelden zich thuis bij Frans: die man heeft weet van kwalen en kwetsuren; bij hem hoef ik mij niet te schamen. In grote trouw bleef hij nabij in lief en leed. ‘
Gods barmhartigheid en de uwe’ – de klassieke vraag waarmee een aspirant-domincaan vraagt om toelating tot de Orde – , was voor hem het devies in zijn benadering van mensen. Zo liet hij, om nog eens met Paulus te spreken niet enkel het lijden van de Heer zien, maar ook diens kracht om er doorheen te gaan.‘In het zwakke toonde zich de kracht’.
Verzorgenden in Huize Rosa en Catharinahof – dank voor hun nabijheid bij Frans’ sterven – heb ik horen zeggen: Ik voelde mij een bijzonder persoon, als Frans mij aansprak. En welke mens heeft daar geen behoefte aan: dat er méér in je gezien wordt dan wat er aantoonbaar naar buiten gekomen is en aan het oppervlak ligt.
Een zoeker
Frans was een zoeker, naar zichzelf en naar zijn opdracht als predikbroeder en pastor: Wat is de Goede Boodschap vandaag? Zijn scriptie in zijn studiejaren – Christendom en humanisme – geeft aan dat hij het zocht in de richting van ‘een God die op menselijkheid is bedacht’ (Schillebeeckx).
Hij genoot volop van het uitbreken van de kerk, na 1960, uit het gesloten bolwerk en haar zoeken naar een weg de samenleving in. Het nieuwe denken over het koninkrijk Gods als vernieuwing van de aarde, de openstelling van het klooster in Huissen voor ontmoeting en gesprek tussen mensen die zoeken naar verdieping van leven en samenleven: het had zijn hart.
Zijn eigen bijdrage zag hij vooral in het praktische, zoals hand- en spandiensten aan medebroeders op weg naar cursussen in de regio en de verspreiding van folders voor gespreksavonden in het klooster. Hij stelde een ontwapenend vertrouwen in de capaciteiten van medebroeders, zei hun dat ook openlijk en vond het een eer hen dienstbaar ter zijde te staan. Een bijzondere kwaliteit in een broedergemeenschap met het ook daar voorkomende hanengekraai.
Prediking werd ontmoeting
Naast kwetsbare mensen staan, weet hebbend van eigen kwetsuren: dat wilde hij ook uitdragen in zijn prediking, die hij allereerst opvatte als bevrijdend spreken, als bemoediging voor mensen die eerder geleerd hadden min over zichzelf te denken. Een verpletterend almachtige God mocht van hem gerust dood.
Maar wie is God dan wel, als het vertrouwde beeld van God aan stukken is gegaan? Hij moest, zoals menigeen van ons, een woestijn door. Om te leren dat ‘God’ zeggen niet betekent ik ben zeker en onaantastbaar, maar ik durf met lege handen te staan en te ontvangen. Prediking werd meer ontmoeting, van mensen die elkaar iets te melden hebben.
Ik stelde me in uw dienst met de talenten, die me toebedeeld waren.
Ik heb genoten van mensen, hun verhalen, hun liefde, weerschijn van Uw Liefde.
Emmy, je weet ervan: naast elkaar staan, samen lief en leed dragen.
Ook in de schoot van de Orde der Dominicanen voelde ik me gedragen, geborgen, thuis.
Haar denk- en leefwereld gaf mij het kader om mensen pastoraal tegemoet te kunnen gaan.
Ja, wij broeders begonnen te beseffen, dat je in prediking en pastoraat niet zozeer moet invullen, maar ruimte scheppen: voor Gods Geest die nieuwe ongedachte wegen gaat. Al betekent dit soms: samen in de leegte staan, het samen uithouden of liever: open houden.
God, Drager
Is het een wonder dat in dit kader van samen dragen God zelf voor Frans dé Drager en meedrager is geworden. Zoals we hoorden in de eerste lezing:
Hij vond ons in de woestijn, in de wildernis, dat oord vol gehuil.
Hij heeft ons verzorgd en bewaakt, ons behoed als de appel van zijn oog,
als een arend die waakt over haar jongen en boven hen heen en weer vliegt,
haar vleugels uitspreidt, en hen opneemt en draagt op haar wieken.
‘Het vrouwelijke gezicht van God’: deze voordracht van Toine Frehe boeide Frans zeer. Maar hij noemde zulke beelden ‘voorlopig’. Het werd voor hem steeds belangrijker het open te laten. Zoals het gezicht van Dominicus in de tekening van Matisse niet is ingevuld, maar steeds nieuw ingetekend moet worden door dominicaanse mensen. Zoals onze leermeester Jezus zich pas laat kennen als je, hem achterna, met hem optrekt. Het gaat er niet om dat ik Hem vat in een begrip, maar dat wat Hem dreef vat krijgt op mij.
Zoeken in rust
Wie kwaad doet, haat het licht: hij komt niet naar het licht toe,
want dan worden zijn daden openbaar gemaakt;
maar wie de waarheid doet, komt wel naar het licht toe,
want dan zal blijken dat zijn daden in God zijn verricht.’
Het heeft er alles van weg, dat er rust kwam in het leven van Frans, zonder dat het zoeken ophield. Vertrouwen werd het kernwoord is als het gaat om geloof. Zoals in dit gedicht:
Hoe ik ook ben, in donker gehuld, nog wacht mij de morgen.
Hoe ik ook ben, verloren geraakt, nog draagt mij een Engel.
Hoe ik ook ben, geworden tot niets, nog ziet mij die Ene. Dat is mij genoeg.
In dit vertrouwen heb je jouw gebed geschreven, goede Frans. En wij bidden met je mee.
Ik stelde me in uw dienst met de talenten, die me toebedeeld waren.
Ik heb genoten van mensen, hun verhalen, hun liefde, weerschijn van Uw Liefde.
Emmy, mijn familie, mijn vrienden: zij verwezen naar U.
Ook in de schoot van de Orde der Dominicanen voelde ik me gedragen, geborgen, thuis.
Dít was ik, feitelijk, niet in mijn dromen.
Hier ben ik, God.
Klik hier voor het in memoriam.