21 Maart 2017

'Terug naar je verleden' (1)

Ga naar overzicht

Deel op:

ominicaan Ernst Marijnissen kan als bijna 91-jarige een lange periode overzien en doet dat met scherpte en gevoel voor detail. Ben Vocking o.p. en Wil Vermeulen o.p. interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Deel 1.

Ernst Marijnissen o.p.

Waarom ben jij dominicaan geworden?

‘Dat is niet zo’n eenvoudig verhaal. Wij waren thuis helemaal niet katholiek. Mijn vader was wel katholiek gedoopt. Hij kwam uit Antwerpen en is in 1914 met een miljoen Belgen naar Nederland gevlucht, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak.

In Amsterdam is hij gaan werken op de joodse Continentale Handelsbank. Hij leerde mijn moeder kennen, een geboren Amsterdamse uit een liberaal gezin.

Juist die mensen treffen elkaar en ontdekken dat zij, zoals wij tegenwoordig zeggen, op zoek zijn naar de zin van hun leven. Toen is het zo gelopen dat ik werd geboren.

Ik was elf jaar toen mijn ouders Jan Kors leerden kennen, dominicaan en hoogleraar moraaltheologie aan de Nijmeegse katholieke universiteit. Wij woonden inmiddels in Nijmegen.

Jan Kors was huisvriend bij de familie Philips, een gezin met zeven kinderen, waarmee wij bevriend waren. Voorts hadden wij Joodse buren. Aan de ene kant woonde een Joods echtpaar, en wij noemden hen Abraham en Sara; aan de andere kant een gezin met vijf kinderen.

Ben Vocking in gesprek met Ernst Marijnissen.

Mijn ouders troffen pater Jan Kors een keer en vonden hem een aardige man. Jet Philips, een koppelaarster pur sang, organiseerde een nieuwe ontmoeting en toen kwam de katholieke kerk ter sprake.

Dat heeft ertoe geleid dat mijn ouders een bepaalde tijd van Jan Kors les kregen. Hij kwam dan eens peer week na zijn colleges bij ons thuis, speelde met mijn zus en mij, vertelde sterke verhalen, at met ons waarna wij naar bed moesten.

Op een avond zegt mijn vader tegen mijn zus en mij: wat vinden jullie ervan om morgen naar de kerk te gaan? Wij zeiden: o ja, leuk! Wij zijn toen die zondagmorgen naar het Albertinum gewandeld. En daar zag ik al die rijen dominicanen. Ik vond dat allemaal prachtig. Van bovenaf keek ik daarnaar.’

Oude opname van het Albertinum in Nijmegen, tussen plm. 1930 en 1994 het moederhuis van de Nederlandse dominicanen.

Waar zag je aan dat het dominicanen waren?

‘Ze droegen dezelfde kleding als Jan Kors, die inmiddels tot oom was verheven. In 1937 is mijn moeder gedoopt in de kapel van het Albertinum en deed daar samen met mijn vader de eerste communie. Dat was op Sacramentsdag.

In de tussentijd gingen mijn zus en ik naar de dominicanessen in de Dominicanenstraat. Daar kregen wij uit de ‘kleine katechismus’ les van zuster Aloysia Oorsprong. Wij zijn op 15 augustus gedoopt door oom Jan. Zondags gingen we altijd naar het Albertinum. Na afloop was het op het hospice koffie drinken.’

Opname van een kleuterklas van de dominicanessen in de Dominicanenstraat in Nijmegen.

‘Daar ontmoetten wij verschillende dominicanen, onder wie ook broeder Lau met zijn grote blauwe ogen; hij zag me dan aan en vroeg: moet broer priester worden? Daar ging mijn hart toen wel naar uit, want die kapel met al die in habijten geklede mannen maakte een enorme indruk op mij, net als de plechtigheden in de Goede Week.

Wij zijn dat blijven doen, totdat het Albertinum in de oorlog door de Duitsers werd opgeëist. Toen gingen wij naar de parochiekerk op Doddendaal in Nijmegen, en daar zaten de franciscanen. Tijdens het bombardement op 22 februari 1944 is die kerk zwaar verwoest. Ik zat toen voor mijn eindexamen.

Toen ik gedoopt was, had ik nog een jaar lagere school voor de boeg en mijn ouders vonden het verstandig om mij voor één jaar naar een katholieke school te laten gaan bij de broeders van Maastricht.

Toen kwam de vraag, wat ik verder zou gaan doen. Jan Kors zei: “Nu gaat hij zeker naar het Dominicus-College toe?”

Mijn vader zei: “Hij is nu twaalf jaar, hij is al een tijd op het Albertinum geweest, hij is verliefd op die orde van jou. Over vier jaar is die jongen op een meisje verliefd, en dan wil hij iets heel anders gaan doen met zijn leven. Ik stuur hem gewoon naar het Canisius-College en het gymnasium daar.”

En dat heb je gedaan?

‘Ja, ik heb toelatingsexamen gedaan op het Canisius-College en ik werd daar extern. Toen ik in de tweede klas zat, brak de oorlog uit. Dat bracht een hele ommekeer in ons leven. Ongemerkt groeide er een soort gevoel van: het gezag deugt niet. Dat merkte ik bij mijn klasgenoten ook.

Het Canisius College was van 1900 tot 1967 een katholiek jongensinternaat van de jezuïeten.

Na de inval werd het één na het ander aan Joodse mensen verboden. Opeens droegen zij de Jodenster en wij vonden dat vreselijk! Geleidelijk zagen wij bij onze buren in de gang koffers en tassen verschijnen voor het geval dat ze werden opgepakt.

Na de inval van de Duitsers in Rusland (1941) zijn onze buren zo maar op een nacht weggevoerd. Wekenlang hebben wij gezeurd om nog iets van die mensen te horen, maar we hebben nooit meer iets gehoord. Dat heeft een geweldige indruk op mij gemaakt, al wist ik toen nog niet wat dit in mijn leven zou gaan betekenen.

Ik raakte bevriend met een meisje van mijn leeftijd. Met een aantal scholieren organiseerden we een dansclub. Dat was door de bezetter verboden (samenscholing!), maar het gevolg daarvan was dat er een hechte vriendenclub ontstond. Mijn vriendin en ik besloten om na het eindexamen medicijnen te gaan studeren in Amsterdam. Dat sprak mij wel aan.

Toen, op 22 februari 1944, kwam het bombardement dat over ons heen raasde. Toen we van de schrik bekomen waren ben ik met mijn vriend Peter Philips naar het centrum gelopen. Dat was geheel verwoest en men vroeg ons te helpen om de lijken te bergen. Er lagen overal bloedende mensen die wij geholpen hebben.

Later ben ik weer naar huis gegaan. Ondanks de schade zijn wij er betrekkelijk goed mee weggekomen, maar onze buren waren we kwijt. Er waren veel mensen dood. Soms hele families en vooral kinderen. Dat had een geweldige invloed.

Door de oorlog gehavende panden aan de Kronenburgersingel, om de hoek van de Vredestraat, waar het gezin Marijnissen woonde.

Toen heb ik eindexamen gedaan. Wij slaagden en wilden ons inschrijven voor Amsterdam. In dat jaar hebben de Duitsers alle universiteiten in Nederland op slot gedaan. Wij konden niets. En wij hadden niets te doen.

Als er hout was voor de potkachel op mijn kamer stak ik een witte doek uit de dakgoot en wist de buurt van schoolverlaters dat men welkom was. Wat we allemaal bespraken weet ik niet meer, maar we voelden ons lotgenoten. Klaar met school maar verder afwachten.

Eens kwam mijn vader binnen terwijl ik nog met een vriendje bij het kacheltje zat te kaarten. Mijn vader zei: “Als jij medicijnen wilt gaan studeren, kun je beter je natuurkunde en scheikunde bijhouden”. In een flits reageerde ik: “Ik ga helemaal geen medicijnen studeren! Ik ga naar de dominicanen.”

Mijn vader zei: “Meen je dat?” Ik zei: “Ja!” Ook mijn moeder vroeg: “Meen je dat?” Ik zei: “Ja!”
Toen zei ze: “Moet je doen!” – En dus ging ik in september 1945 naar de dominicanen.’

Zicht op het centrum van Nijmegen na het ‘vergissingsbombardement’ van 22 februari 1944.

Hoe kwam je opeens op dat idee?

‘Daar ben ik in de loop van de tijd pas achtergekomen. Ik was al gewijd en volop aan het werk, ik woonde in Leeuwarden. Ik denk dat ik al die gebeurtenissen in de oorlog met de Joden, het bombardement, vijf keiharde oorlogsdagen bij de bevrijding van Nijmegen (Market Garden), al die ervaringen mij later hebben doen inzien: dat moment was een godservaring; daar werd ik geroepen! Die ervaringen bleken heel diep en aangrijpend.

Ik herinner me ook nog dat tijdens het afscheidsfeestje van onze dansclub bij ons thuis mijn vrienden de opmerking maakten: van ons mag je naar het klooster gaan, maar in de toekomst moet je dan wel je inspannen dat er kloosters komen voor mannen én vrouwen samen!

Ik weet niet precies wat ik toen dacht. Nu denk ik dat de godservaring van toen gevoed werd door de ellende die ik me heen zag. De wijken rond de onze stonden in brand, we zaten met natte dekens om in de binnentuinen, ik hoorde de Friese stoeltjesklok, die hier op mijn kamer hangt, van veraf slaan en dacht: hoor ik je morgen ook nog? Ik denk dat vooral toen die houding van verzet is ingebrand.’

Zoveel jaren geleden! Ik hoor je praten, maar ik zie dat het in je zit!

‘Ja, helemaal. Misschien dat ik daarom nu twee of drie jaar geleden aan de communiteit heb gevraagd of men het goed vond dat ik voortaan iedere woensdag een vrije dag nam. Waarop de communiteit antwoordde: als je dat nu niet doet, hoef je het nooit meer te doen!’

Waarom vroeg je dat?

‘Ik had dit nog nooit gedaan, het viel mij toen in. Ik wilde een dag voor mijzelf. Sindsdien ga ik elke woensdag, mijn vrije dag, naar Nijmegen. Als ik de oude Waag zie komt alles terug. Maar feitelijk, dus ter wille van het heden, deed ik het om iets anders.’

De Waag en de Stevenstoren in Nijmegen.

Waarom?

‘Ik was toen in de aanvangsperiode van mijn boek.’

Wat voor boek?

‘Het is geen autobiografie, maar wel beetje een biografisch. Het boek gaat over God, maar eigenlijk over alles. Ik wil aangeven hoe mijn leven is veranderd en waarom het is veranderd. Want alles wat gebeurt, heeft een enorme invloed op je. Als je de tijd kunt nemen om daarop te reflecteren, dan valt alles op zijn plek. En dat zoek ik.’

(klik hier voor deel 2)

*

Eerder verschenen in deze serie gesprekken:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es
Jan Nieuwenhuis
Leo Oosterveen
Toine Frehe
Antoon Boks
Jos Oorsprong
Tiemen Brouwer
Peter Wols
Gerard Braks
Jan Bouman
Piet Magnin
Jozef Essing
Wijbe Fransen
Jan Laan
Paul Minke