a een kwart eeuw in de schoolbanken voelde Jan Laan (1940) zich een profiteur. Hij wilde aan de slag en werd pastor in Tiel en Rotterdam. Nu is hij prior in Zwolle. Ben Vocking en Wil Vermeulen interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Een samenvatting.
Jan Laan o.p. in gesprek met bezoekers van het Mout Bierfestival, in juli van dit jaar.Waarom ben jij dominicaan geworden?
‘Omdat mijn ouders in een dominicaanse parochie woonden. Op school hoorde ik het verhaal van een missionaris en zei ik thuis: “Dat wil ik worden: missionaris”.
In die periode was het zo: als je dat bekende, dan had je roeping en hoorde je bij de “gewijde” stand. Die bekentenis veranderde mijn leven en ik werd voorbereid om na mijn lagere school naar het internaat van het Dominicus College te gaan.
Ik herinner me dat ik als 14-jarige – ik zat in de tweede klas van het Dominicus College – met mijn twee broers te gast bij mijn tante en oom te Grosthuizen. Daar mochten we logeren en werken in hun boerderij en tuinderij. Mijn tante Marie sprak mij aan met ‘u’, mijn twee broers met ‘je’.
Ik vond dat vervelend, maar blijkbaar hoorde ik tot een aparte categorie mensen. Het was een eer voor de familie, maar ik wilde het liefst net zo behandeld worden als mijn broers en zussen.’
Hoe heb je de opleiding ervaren?
‘Ik heb op het Dominicus College een goede tijd gehad, ik deed er acht jaar over. Gymnasium en later de universiteit was voor een jongen als ik niet vanzelfsprekend.
Het noviciaat in Huissen ervaarde ik als een infantiliseringsproces. “Dit is de kern en dat heb je te volgen!” En dan al dat bidden… Op een gegeven moment dacht ik: nu heb ik voor de rest van mijn leven genoeg gebeden.
Jan Laan bij de viering van zijn 40-jarig priesterschap in 2008.
De drie jaren filosofie in Zwolle waren een verademing, al die verschillende stromingen van filosofen die over wezenlijke vragen nadachten. Ik leerde: “absolute” waarheid bestaat niet, het is altijd betrekkelijk en kan altijd anders onder woorden worden gebracht.
Arntz, Van Amerongen en andere docenten in Zwolle en later in Nijmegen: het was heel boeiend om aan de voeten van de meesters te zitten.
Die hebben jou op weg gezet?
‘Het vormde mijn inzichten. Ieder mens heeft op het terrein van leven en samenleven een overtuiging. Die met een ander delen werd belangrijk voor mij.
Mijn vervolgstudie vond plaats op de universiteit van Nijmegen. Mijn hoofdvak werd dogmatiek, met als insteek de betekenis van geloven voor onze samenleving. Maar er begon ook iets te wringen.
Ik was 28, net priester gewijd. Mijn broers waren vanaf hun 16e aan het werk, ze verdienden hun brood en waren getrouwd. Ik zat al sinds de bewaarschool op mijn 3e jaar in de schoolbanken. Voor wie en met wie leerde ik? Ik voelde me een profiteur.
Ik heb de provinciaal gevraagd of ik naast mijn studie mocht werken in onze parochie te Tiel. Dat mocht. Ik ging er catechese geven op de katholieke scholen, parochianen bezoeken en af en toe ging ik voor.
Bij zijn afscheid van Rotterdam in 2013 kreeg Jan uit handen van wethouder Van Huffelen de Erasmusspeld opgespeld, vanwege zijn verdiensten voor de stad.
Het werd een drukke en inspirerende tijd. Maar na twee jaar moest ik concluderen dat het niet vol te houden was. Ik moest kiezen en koos voor het pastoraat in Tiel. Mijn scriptie heb ik nooit afgemaakt.’
Hoe lang heb je daar gezeten?
‘Van 1968 tot 1975, met plezier. Er zaten mensen als Harry Koopmans, Joop Bakkers, Guala Busch, Van den Brekel en Thijs Hoenselaars en Paul Minke, voor Paul kwam later Frans Grul. Ik was de jongste.
In het begin gaf ik les op de basisscholen, al snel begeleidde ik leerkrachten in de stof dat door het Katechetisch Instituut in Nijmegen ontwikkeld werd. Het was een boeiende tijd, werkend met twee uitgangspunten: de ervaringen in het leven van alledag en de traditie van de kerk.
In die tijd na het Tweede Vaticaans Concilie en het Pastoraal Concilie begon het proces om mensen mededrager te maken van de geloofsgemeenschap.
In 1974 ben ik naar het Steiger in Rotterdam gegaan.’
Daar heb je lang gezeten.
‘Heel boeiend was het. In Tiel had ik in twee jaar een beeld van wat er speelde, dat heb ik in Rotterdam nooit gehad. Er zijn verschillende wijken, soms erg afgezonderd van andere.
Jan Wenting was een jaar eerder in het Steiger gekomen. Samen wilden we van de parochie meer maken dan een priesterkerk, dat was daar nog niet doorgedrongen. We zijn mensen gaan betrekken bij de parochie en het bestuur en we wilden van betekenis zijn voor de stad en omgeving.
Jan Wenting was de organisator, de regelaar, een groot man, als parochiepastor ken ik geen betere. Ik ben anders van aard: losser, intuïtiever, slordiger en geen goede organisator. Samen vormden we een goed stel, al heeft het even geduurd voordat Jan Wenting mijn manier van werken aanvaardde. Ik heb een mooie tijd gehad in de communiteit en de parochie.’
Jan werd een van de gezichten van de biercampagne, hier in Hogeschool Windesheim in Zwolle.
Wilde je toen weg?
‘Ik ben in Rotterdam gebleven maar ben na vijf jaar in Blijdorp terechtgekomen, waar ik als deservitor twaalf jaar de jongerenkerk leidde. Een deservitor heeft wel dezelfde plichten als een pastoor, maar niet dezelfde rechten.
De jongerenkerk had eens per maand een viering. Het was een heel grote vriendenclub. Uiteindelijk bleven er nog maar een stuk of vijftien over, en die hadden geen behoefte aan kerkelijke vieringen.
Het is een goede poging geweest. We zitten nu nog steeds in het aanvaarden van het gegeven dat er geen jongeren meer naar vieringen komen. Degenen die wel komen, willen vaak terug naar heel klassieke vormen. Ik weet het gewoon niet.
Ik gaf vorige week nog een rondleiding in het klooster aan jonge mensen. Ze zijn vol aandacht over wat wij hier meemaken. Ik maak duidelijk dat dit je allemaal wordt geschonken, zomaar. Dan raak je een paar grondwoorden van wat ik als levenswerk zie. Hoe maak je elkaars ervaringen tot een houvast, waarop de ander kan aansluiten?’
Je was vier jaar co-provinciaal. Hoe was die ervaring?
‘Boeiend. In 1993 werd David van Ooijen gekozen als provinciaal en Paul Minke en ikzelf halftijd als co-provinciaal. Wij waren nieuw, maar we konden het goed met elkaar vinden. In die periode werd het Albertinum verkocht.
Vanaf eind 1993 werd ik halftime arbeidspastor in het bisdom Rotterdam. Wij richtten ons op de ‘banenpoolers’. Zo was ik een tijdje straatveger, suppoost bij de Kunsthal en tunnelwachter bij de Maastunnel.
In 1997 volgde ik Leo de Jong op als pastoor van het Steiger. Dat was niet te combineren met het arbeidspastoraat.’
Jan Laan o.p. op een beeld uit een campagne van het Dominicanenklooster Zwolle.
En nu zit je in Zwolle.
‘De communiteit koos me als prior. Het is een heel boeiende plek, al mis ik wel de netwerken die ik zo lang heb gehad in Rotterdam.
Ik kwam hier binnen op een belangrijk moment. Er moest een nieuw plan gemaakt worden voor klooster en centrum in Zwolle en de rechtbank, de grote huurder van ruimte in Zwolle, verhuisde. Dat zorgde voor een financiële aderlating.
We zijn met mensen van het rectoraat (de geloofsgemeenschap) en de stichting gaan samenwerken en maakten een beleidsplan getiteld Het klooster als herberg. Er is inmiddels ook één nieuw bestuur en een nieuwe directeur, die gaan over beleid én beheer van het Dominicanenklooster Zwolle.
Tegelijkertijd hebben we de Stichting Kerkelijk Waardebeheer gevraagd om een studie te maken over de mogelijkheden om het klooster te hergebruiken en financieel onafhankelijk van de provincie van de dominicanen te maken. Daar zijn we mee aan het werk.’
Ben Vocking o.p. en Wil Vermeulen o.p.
Eerder verschenen in deze serie gesprekken:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es
Jan Nieuwenhuis
Leo Oosterveen
Toine Frehe
Antoon Boks
Jos Oorsprong
Tiemen Brouwer
Peter Wols
Gerard Braks
Jan Bouman
Piet Magnin
Jozef Essing
Wijbe Fransen