ozef Essing (1935) werkte tientallen jaren in het vormingswerk. Nog steeds is hij van harte prediker: 'Het oude Schriftwoord in verbinding brengen met wat er leeft in mensen nu’. Ben Vocking en Wil Vermeulen interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Een samenvatting.
Jozef Essing o.p.
Jozef, hoe ben je dominicaan geworden?
‘Dat ik de Orde heb leren kennen is vanwege mijn oom Jos Bekkers, een broer van mijn moeder. In de kerst- en paasvakantie ging ik regelmatig een paar dagen naar het Albertinum. Daar praatte ik met mijn oom en anderen, en ik kreeg wat leesvoer over de Orde. Ik was een blaag toen ik intrad, nauwelijks achttien jaar, in 1953.’
Hoe heb je het noviciaat ervaren?
‘Ik zat de hele dag achter slot en grendel. De kapel in Huissen was dicht, daar kwam ook ’s zondags niemand. In 1951 was er een deal gesloten met de bisschop: wij zouden in Utrecht in Oog-in-Al een nieuwe parochie mogen beginnen, mits de kapel in Huissen dichtging. Het was een ingeperkte wereld. Als er een krant lag, was die altijd van een paar dagen terug. Ons praten bij de recreatie beperkte zich tot wat wijzelf hadden meegemaakt.’
En toen drie jaar filosofie in Zwolle?
‘Zwolle was meer open. Je maakte ook lezingen mee in de aula, zoals van Anna Terruwe over haar “bevestigingsleer“. Wij kregen Michael Hensen als socius van de magister, hij deed mee met allerlei preek-experimenten. Wij hingen aan zijn lippen, er kwam iets los bij ons. Het ging er ook over om hier of daar een stadsklooster te beginnen: iets tussen pastorie en groot klooster in. In Zwolle was al een vernieuwing in gang gezet. De theologie in Nijmegen sloot niet op die opening aan.’
Je werd in 1960 gewijd door bisschop Bekkers.
Jozef met zijn ouders.
‘Ja, en toen werd ik cantor in Huissen en godsdienstleraar, en ik mocht daarnaast mijn doctoraalstudie theologie doen. Toen een paar jaar later het noviciaat weg ging, stond de helft van het klooster leeg. Ik vroeg mij af: wat nu?
Wij deden twee dingen: wij werkten eraan om het getijdengebed in het Nederlands te krijgen en Bert Wulffelé, toen socius van de magister, kwam met het idee om de leeggekomen vleugel van het klooster te gaan gebruiken als gastenverblijf. Ik herinner mij dat ik een sprong in de lucht maakte van enthousiasme. Wij kregen van Van Waesberge de kans gekregen om het waar te maken. Ook de zusters dominicanessen van Neerbosch wilden meewerken.
Het slot van het klooster ging van de deur. Het was een enorme noviteit. Vroeger belden er drie of vier mensen per dag aan, nu werd dat heel anders. Het huis ging open. Ik heb nog een jaar met Jan Boks meegewerkt voor de verbouwing, om stenen af te bikken en dat soort dingen.
Na een paar jaren is toen in 1967 begonnen met het Dackhues. Het begon met broeders en zusters, later kwamen er leken bij.’
Jozef met naast hem René Dinklo, recent bij Groningse studenten.
Hoe ontwikkelde zich dat?
‘In het begin draaiden wij “groepen van acht tot tachtig jaar”. Het werd rumoerig en drukker, dat had ook zijn weerslag op oudere medebroeders. Een aantal mensen voelde zich niet meer thuis.
Het werk met gasten bepaalde alles, het werd gezichtsbepalend voor Huissen. Ik ben er dertig jaar geweest en werkte mee aan de groei van het vormingswerk en het ontstaan van het toerustingswerk. We wilden mensen bewust maken van hun bijdrage in de samenleving, communicatieve vaardigheden bijbrengen en levensverdieping.
In 1990 ben ik naar Zwolle gegaan, ik werd daar tot prior gekozen.’
Hoe vond je dat, na zo’n lange tijd in Huissen?
‘Dat viel niet mee in het begin. Met name in het weekend was de parochie, helemaal los van de communiteit. Ik voelde me soms ondersteboven gelopen door al die mensen die via de achteringang naar de kerk gingen. Het duurde een paar jaar, voordat ik er echt bij hoorde. Het prioraat was een interne functie, voor de communiteit. Het gebouw was er losgekoppeld van.’
Maar je hebt toen toch ook nog iets anders gedaan?
‘Ja, ik ging in Zwolle meedoen met cursussen van het Thomashuis. Al gauw begon hier de toerustingscursus. In 2001 ben ik ook moderator geworden in Utrecht. En van 2011 tot 2005 was ik co-provinciaal, met Martien Vijverberg. Dat was niet gemakkelijk. In het provincialaat passeerden veel stukken, en het ging me minder goed af om daar goed in te komen. Ik voelde meer voor het bezoeken van de confraters in het Berchmanianum.
De pastorale toerusting ging door tot 2006, toen stopte het abrupt.’
Waarom?
‘De dekenaten trokken de pastorale school helemaal naar zich toe. En toen dat gebeurd was, werden de dekenaten opgeheven. Wij verzorgden in het aartsbisdom 60% van de pastorale toerusting.’
In gesprek met studenten.
Wat is je werk nu nog?
‘Wat ik het liefste doe is preken: het oude Schriftwoord in verbinding brengen met wat er leeft in mensen nu. Ik ga nog steeds in Utrecht eens in de maand voor. En er is genoeg ander werk. Zo zorg ik voor de lezingen in het ochtendgebed in Zwolle: een stuk Schrift plus commentaar.’
Jozef Essing legt per fiets grote afstanden af, zoals naar Lourdes in Zuid-Frankrijk.
Wil je nog terug naar Huissen, waar je zo lang gezeten hebt?
‘Nee, ik ben nu hier geworteld. Ik ben hier een tweede leven begonnen.’
Maar je hebt inmiddels vele duizenden kilometers gefietst?
‘Ja, een paar keer de aarde rond, kun je wel zeggen.’
Ben Vocking o.p. en Wil Vermeulen o.p.
*
Eerder verschenen in deze serie gesprekken:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es
Jan Nieuwenhuis
Leo Oosterveen
Toine Frehe
Antoon Boks
Jos Oorsprong
Tiemen Brouwer
Peter Wols
Gerard Braks
Jan Bouman
Piet Magnin