20 April 2016

'Als de nood groot is, wil ik niet weigeren'

Ga naar overzicht

Deel op:

an Bouman (1929) uit Schiedam werkte lang op de Antillen. Nu woont hij bij de dominicanessen van Voorschoten. Ben Vocking en Wil Vermeulen interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Een samenvatting.

Jan Bouman o.p.

Jan, waarom ben je dominicaan geworden?

‘In de jaren rond mijn geboorte gonsde het van de dominicanen in Schiedam. Ze hadden twee parochies en een grote uitstraling in de stad. Zij wisten het hele leven te beïnvloeden.

Ik groeide op in een kerkelijke sfeer. Mijn moeder was een bidziel, mijn vader was eerst hervormd en later gereformeerd, en werd voor zijn huwelijk katholiek. Ik had een broer en twee zussen en herinner me nog dat ik mee mocht naar de nachtmis, ik was een jaar of vier.

Mijn vader werkte op de bank van Mees in Rotterdam. In de crisistijd werd hij na 21 jaar ontslagen. Ik was zes jaar en ik begreep er niets van. Als hij niet ontslagen was, dan was ik waarschijnlijk in de muziek gegaan, want daar had ik veel talent voor.

Mijn vader was ondernemend en ging de boer op om een stukje grond te kopen, om buitenaf goedkoop te gaan wonen. Hij slaagde aanvankelijk nergens en was ten einde raad. Toen kwam hij langs een boerderij, waar een spreuk op de oprijlaan stond: “Neem ter harte alle zaken in de staat die gij beleeft, om u zo bekwaam te maken waartoe God u geroepen heeft”.

Mijn vader las het en zei: dit is de laatste boer waar ik het probeer. Hij slaagde daar wel en kon 1100 vierkante meter grond overnemen. Daar liet hij een klein huisje bouwen en ging zelf aardappelen en groente verbouwen in de tuin, plantte appelbomen en hield wat kippen en konijnen: alles om het gezin te onderhouden.

Met de pastoor op weg naar de eerste H. Mis in Schiedam. Jans ouders lopen voor hem.

Ik ben een blauwe maandag bij de paters oblaten geweest op hun seminarie in Missiehuis Ave Maria in Tilburg. In de oorlog eisten de Duitsers het op en we woonden zestien maanden in de Abdij van Koningshoeven. Wij sliepen daar in de bierkelders en maakten op afstand kennis met het leven van de monniken. Toen moesten we naar huis vanwege de oorlog.

In Schiedam was een groep priesterstudenten die samenkwam onder leiding van dominicanen. Mijn interesse groeide en ik kreeg contact met pater Biezeno in Huissen. Hij heeft mij hartelijk ontvangen en we hadden een lang gesprek. Kort daarna, op 8 september 1951, kon ik kennismaken met de groep, die als klas van het Dominicuscollege kwam. Ik zie het als het werk van de Voorzienigheid dat het zo gelopen is.

Zo begon je in Huissen?

In Huissen was het noviciaat, beginnend bij de inkleding. Daarbij moesten we op het eind elkaar omarmen en de hele rij langsgaan en elke keer je hoofd links en rechts van de ander zwaaien. Ik vergeet nooit meer wat me toen overkwam. Iemand moet me toen met zijn elleboog een oplawaai hebben op mijn neus. Ik kreeg een enorme bloedneus, maar ik moest doorlopen en haalde noodgedwongen dus steeds mijn neus op. Iedereen dacht dat ik geëmotioneerd was en het niet meer kon volhouden. “Sterkte Jan”, “Moed houden”, “Jan, houd je goed!”, “Volhouden jongen”, kreeg ik te horen.

Na de inkleding gingen we aan tafel en daarna onder leiding van prior Van der Zand volleyen. Zo is het begonnen. En ik heb in dat jaar heel veel heiligenlevens gelezen. Erg mooi!

Huissen, Zwolle, Albertinum. Heb je daar goede jaren gehad?

Ja, het waren mooie jaren en we hebben veel geleerd van onze professoren. Ik heb nog steeds een grote interesse om allerlei boeken te lezen op het gebied van de theologie, en om liturgisch en anderszins te kunnen optreden. In 1959 volgde de priesterwijding en de feestelijke eerste H. Mis in Kethel. Ik heb ervaring opgedaan in Utrecht en Rotterdam en op een dag, eind juli ‘61, loop ik in het Albertinum bijna tegen provinciaal Van Waesberge aan. Meteen sprak hij mij aan en vroeg mij: “Jan, zou jij naar Curaçao kunnen gaan?” Ik antwoordde dat dit geen probleem was en dat ook mijn ouders dit zeker zouden aanvaarden.

Vijf weken later kwam ik aan op Curaçao. Het was zo vreemd dat het er in de ochtend al zo warm was. Ik leerde de Papiamentse taal en ook auto-rijden en stond in verschillende parochies, ook op Aruba. Dat snelle verplaatsen vond ik wel vervelend.

Met zijn ouders, 1959

Na zes jaar kreeg je vakantie. In dat halve jaar in Nederland stelde ik mijn ouders voor om een keer naar Rome te gaan. Mijn broer hielp mij aan een derdehands autootje en we vertrokken. Wie denkt er nu aan om een reisverzekering af te sluiten? We reden in vijf dagen naar Rome via Duitsland en Zwitserland. Op zondag 18 juni 1967 kwamen wij daar aan.

Was dat zo bijzonder voor je?

Het was ongelofelijk bijzonder, want ik was er nog nooit. Dankzij broeder Gerard Beurze kon ik in het Angelicum verblijven, terwijl mijn ouders in een pension terecht konden. Ik was in de wolken. De volgende dag, ’s morgens vroeg, ging ik naar mijn ouders om hen tijdens hun ontbijt alvast wat voor te lezen over Rome en het Vaticaan. Ineens zakte mijn vader weg. Wij hebben hem op bed gelegd, en toen is hij daar gestorven.

Door medewerking van Nederlandse paters mocht hij begraven worden op het Campo Santo Teutonico, naast de St Pieter. Op vrijdag 23 juni ben ik met mijn moeder teruggereden naar Nederland, waar we zondags 25 juni aankwamen.

Na deze vakantie ben ik teruggekeerd naar de Antillen, met als bestemming Bonaire. Daar heb ik mij een beetje overwerkt. Ik kreeg bloedverlies en moest naar het ziekenhuis. Ik heb toen drie zakken bloed gekregen. Toen ik een beetje bijgekomen was zeiden ze: nu ga je weer op vakantie. Dat was in 1971.

Daarna werd ik pastoor in Koraalspecht op Curaçao. Daar was een heel nieuwe woonwijk bij de gevangenis. Ik heb er veel persoonlijke gesprekken gehad, in de gevangenis en op huisbezoek. Ik heb een opvouwbaar altaartje laten maken, zo kon ik elke zondag om 18.00u op verschillende plaatsen de eucharistie vieren, totdat de kerk af was. Dat was in 1974.

Met de broeders van Curaçao en Aruba samen. Jan knielt vooraan, tweede van rechts.

In 1977 ben ik weer naar Aruba gegaan en daar ben ik lange tijd gebleven, tot 2008. Sindsdien woon ik hier, bij de zusters van Voorschoten. Het bevalt me hier heel goed. Ik ben nog een beetje bezig met de pastoraal. Als je ziet hoe groot de nood is, dan wil ik dat niet weigeren. Ik heb wel eens gedacht, dat ik meer aan muziek zou kunnen doen, maar dat komt wellicht nog wel, bij leven en welzijn.

Ben Vocking o.p. en Wil Vermeulen o.p.

*

Eerder verschenen in deze serie gesprekken:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es
Jan Nieuwenhuis
Leo Oosterveen
Toine Frehe
Antoon Boks
Jos Oorsprong
Tiemen Brouwer
Peter Wols
Gerard Braks